Zalmschouw
Zalmschouw en Visserij
De omvangrijke riviervisserij is lang belangrijk geweest voor de voedselvoorziening en veel mensen verdienden er hun brood mee. Een flink deel werd, met wat we tegenwoordig zalmschouwen noemen, uitgeoefend.
Het visserijgebied bestreek de grote rivieren vanaf de landsgrenzen tot aan zee, inclusief de Biesbosch en in mindere mate de Zeeuwse stromen.
Er werd hoofdzakelijk op trekvis gevist zoals, zalm, steur, fint, elft, houting, spiering, maar ook in mindere mate op o.a. paling, bot en witvis. Die werd uitgeoefend met drijfnetten, staande netten, fuiken, kubben, schutwant, repen, zegens, kleine kuil enzovoort.
De ankerkuilers, met als bijboot een zalmschouw, visten op de grote rivieren maar ook op de Rijn tot ver in Duitsland.
Sinds 1998 is er geen zalmschouw meer die aan de beroepsvisserij deelneemt.
De Oorsprong
De oorsprong van de “Zalmschouw” zoals we die heden ten dage kennen, ligt ongeveer in de tweede helft van de negentiende eeuw. Het zijn mooie, karakteristieke, schilderachtige vissersschuiten voor de riviervisserij. De eerste houten exemplaren zijn waarschijnlijk geëvalueerd uit de Hollandse boot of vlieger en gebouwd aan de Maas, vermoedelijk Geertruidenberg. Er is helaas geen enkele houten zalmschouw meer over.
Later zijn ze in ijzer en staal gebouwd.
Dé Zalmschouw
De term “Zalmschouw” voor deze schuiten is eigenlijk dubieus (hierna schuit te noemen). Hoogstwaarschijnlijk is het de term voor de vissermanuitvoering van de houten Hollandse boot. De vissers noemden haar gewoon schuit.
De aakvormige schuit met de typische ronde kont is waarschijnlijk voortgekomen uit de behoefte van de riviervissers om achterin meer draagvermogen te hebben en er beter in te kunnen staan en werken ( netten zetten en halen).
Ze zeilden naar het visserijgebied, maar tijdens de visserij werd er geroeid. Bij de meeste schuiten is het platrond van de roeikasten dan ook versleten! Het zeilen met het spriettuig was ondergeschikt aan de visserij, maar het tuig was wel heel praktisch. Het gestreken zeil werd tegen de mast gebonden en de ongestaagde steekmast was in een paar seconden te strijken en werd dan op de kop van de schuit gelegd.
Een deel van de schuiten had een huik en meestal een beun om vis levend in te kunnen houden, met houten of ijzeren deksel.
Er zijn in de twintigerjaren ook een paar schuiten met een stalen roef gebouwd voor de visserij en vishandel, maar die zijn van grotere afmetingen en voorzien van meerdere grotere beunen. Hiervan bestaan er nog minstens drie. Twee van de drie zijn als motorschuit gebouwd.
Rond de Tweede Wereldoorlog deden de buiten – en binnenboordmotoren hun intrede in de schuiten.
De Werf
Bij aken is het gebruikelijk de herkomst aan te duiden met daar achter de naam van de werf of bouwer, bijvoorbeeld de Moerdijker van Paans of Hardinxvelder van v.d. Hoff.
Omdat de meeste werfarchieven zijn vernietigd en er van de schuiten vrijwel niets is geregistreerd, weten we alleen via overlevering maar van een beperkt aantal scheepswerven waar schuiten zijn gebouwd. Waarschijnlijk zijn er op veel meer plaatsen langs de grote rivieren vissersschuiten gebouwd.
Die werven waarvan we het zeker weten zijn:
- Eltink – Beneden Leeuwen
- Geleijns – Roode Vaart
- van der Hoff – Hardinxveld
- de Korte – Moerdijk
- Ooms – Ammerstol
- Paans (Roode Vaart),
- van Rossum – Beneden – Leeuwen
- Ruitenberg – Geertruidenberg
- Sepers en Udo, twee vissers uit Heerewaarden die schuiten en vliegers bouwden.
- Slieker – Sliedrecht
- Tak – Raamsdonkveer
- van Vliet – Zwijndrecht
Hout – IJzer – Staal
De overgang van hout naar ijzer en daarna staal is eind 19e eeuw geschied. Over het algemeen zijn de stalen schuiten strakker en netter gebouwd dan de ijzeren voorgangers.
De meeste werven zijn vroeg in de 20e eeuw gestopt met bouwen van deze vissersschuiten, omdat toen de houten exemplaren vrijwel vervangen waren en de visserijresultaten begonnen terug te lopen. Deze ijzeren en stalen schuiten zijn dus in een periode van ongeveer veertig jaar gebouwd. Het grote aantal stalen drijverschuiten( voor de drijfnetvisserij ) die door v.d. Hoff in Hardinxveld zijn gebouwd, zijn zeer herkenbaar door het eenvormige model, strakke bouw en goede afwerking. Deze werf heeft dus een groot aandeel gehad in de bouw van vissersschuiten. Vrijwel de gehele Hardinxveldse en een groot deel van de Woudrichemse en Werkendamse vissersvloot is er gebouwd.
Materialen
Mast en spriet werden van Amerikaans grenen gemaakt. Zwaarden, het roer en beundeksel van inlands eiken. De doftplank was meestal van grenen, de buikdenning van brede blanke, vuren delen. Ook het achterkastje en het kastje onder de doft was van vuren.
Het touwwerk was van hennep en later manilla. De zeilen waren van onbehandeld katoen. Na een tijdje werden ze getaand met ‘Cachou’ om ze te beschermen tegen schimmel.
Het voorstag was een 6mm staaldraad met een gesplitst oog om de masttop. Aan de onderzijde zat ook een gesplitst oog en die was met een talreep aan de voorsteven verbonden.
Er werd geankerd met dreggen of stokankers met ketting of lijnen en een voorloper van ketting.
Leven op een Zalmschouw
Afhankelijk van de visserij die werd uitgeoefend werd er onder een katoenen huik geleefd en geslapen. Tijdens de visserij ging de huik plat en werden er vaak de mast en spriet op gelegd. Afhankelijk van het weer en seizoen werd zowel voor als onder de huik gekookt op een avapeur, gestookt met hout en kolen.
Vissers zelf aten van de eigen vangst meestal de goedkopere vissoorten. Een aantal van die soorten trekvissen was bepaald geen volksvoedsel, daar was die vis veel te duur voor. De steeds weer terugkerende anekdote van de dienstbode die niet zo vaak zalm per week wilde eten, kan dan ook naar het rijk der fabelen verwezen worden.
Van de schuiten is weinig geregistreerd. Alleen die in de kustwateren visten hadden een consent ( vergunning voor de kustvisserij ) en visserijnummer. Het nummer moest goed leesbaar op de schuit en in het zeil gevoerd worden.
Afmetingen
Kort voor de Tweede Wereldoorlog eindigde de bouw van geklonken schuiten. Er zijn later nog wel een beperkt aantal gelaste schuiten gebouwd voor de visserij.
De varianten binnen het type zijn grofweg onder te verdelen in schuiten van de Maas, Boven Merwede, Waal, Lek, Hollandsch Diep en de peurschuiten. De schuiten van v.d. Hoff uit Hardinxveld zijn vanaf de eeuwwisseling zeer herkenbaar door de manier van bouwen, de constructie en smeedwerk. Ze zijn strak gebouwd en variëren in lengte van 5 m. tot ongeveer 7.25 m. De drijverschuiten van die werf zijn alle vrijwel 7 m lang en hebben een smallere kont in verhouding tot alle andere schuiten van deze werf, die achterin veel ronder en breder zijn en grotendeels voor Woudrichemse rekening gebouwd. Je kunt stellen dat het min of meer nagebouwde Bergenaren zijn. De boten van de Maas, met een rondere kont, zijn overwegend ongeveer 6 meter lang, er zijn er een paar van ca. 6,60 meter en er is er maar één bekend van 7 meter, die ligt in het visserijmuseum in Woudrichem.
De schuiten van het Hollandsch Diep zijn over het algemeen een stuk holler en plomper van model en ongeveer 7 m lang.
Peurschuit
De bijboten van de ankerkuilers van de grote rivieren waren meestal ongeveer 6 meter en hadden geen huik. De peurschuiten die in Dordrecht en omgeving zijn gebouwd, werden alleen voor het niet beroepsmatige peuren op paling gebruikt. Door de crisis van de 30-er jaren in de twintigste eeuw maakte het peuren door werkelozen een grote bloei door. Daarmee probeerden ze hun karige uitkering wat aan te vullen. Voor een deel zijn de schuiten door de gebruikers zelf gebouwd. De lengte varieert van 4 m. tot 5.50 m. en ze vallen op door de smalle kont, wat meer staande onderboorden en een iets geringere holte. Er werd mee geroeid en degenen die verder weg gingen sleepten ook wel achter vrachtschepen. Later werden er binnenmotoren en aanhangmotoren ingebouwd en aangehangen. Er werd door deze groep, o.a. gepeurd in het hele Biesbosch gebied, de Nieuwe Merwede, Hollandsch Diep, Haringvliet en Volkerak.
Recreatievaart / Historisch besef
Door de neergang van de visserij is een deel van de geklonken schuiten rond de Tweede Wereldoorlog van lieverlee in de recreatievaart terecht gekomen. Velen zijn als jachtje omgebouwd tot motorboot met roef of als zeiljacht en in de recreatievaart terechtgekomen.
Vanaf ongeveer 1980 is het historisch besef toegenomen en is men ze weer gaan restaureren naar de oorspronkelijke staat. Hopelijk blijven er ook een paar als jachtje over, want ook die periode is historisch. Bijna alle schuiten zijn nu weer in de visserijuitvoering gerestaureerd. Een behoorlijk aantal uitgevoerde restauraties zijn van zeer hoog niveau. Hoeveel ijzeren en stalen schuiten er geweest zijn, kunnen we bij gebrek aan registratie alleen maar gissen. Duidelijk is wel, door een inventarisatie in 1993, dat er ongeveer 200 stuks over zijn. Een deel van de oude schuiten is tot varend monument verklaard en ingeschreven in het Nationaal Register Varende Monumenten.
Door de toenemende populariteit zijn er ongeveer vanaf de tachtigerjaren van de vorige eeuw voor de recreatie weer grote aantallen gelaste schuiten naar min of meer oud model gebouwd.
Kortom: de zalmschouw was en is opnieuw een groot succes.
Theo Hoogmoed
Woudrichem, september 2013