ZB 16
Piet Hokke, koning van het Vuilegat, keizer van het Haringvliet, ridder van Beningen tot Hellegat, enz… ziet een einde komen aan zijn heerschappij. Piet Hokke, In zijn boot op het Vuile Gat Vijfenveertig jaar aan een stuk heeft hij de wilde wateren rond Tiengemeten bevaren. Risico’s nemen, vreugde belevend, leed aanschouwend en ergernis verwerkend ging de toen 66 jarige visser van de Nieuwendijk er op uit om zijn dagelijks brood uit het water te halen. Het heeft hem geen kwaad gedaan. Als een jonge vent neemt hij de deining van het Haringvliet en trotseert hij de korte, buiswater overgooiende, kabel van het Vuilegat. De vangsten zijn een stuk minder geworden maar nog steeds heeft Hokke plezier in zijn werk. Zijn fuiken zijn de beste uit de omgeving, zijn vakkennis is ongeëvenaard, maar de omstandigheden nopen hem binnenkort het bedrijf te stoppen. Dat is zo beslist door Sport- en Beroep v/h Ministerie van Landbouw en Visserijen. Hij zal er in moeten berusten. Als de sluizen van het Haringvlietcomplex dicht gaan zal Hokke moeten berusten. Er is een behoorlijke schadeloosstelling beloofd maar, zegt Piet: ’Ze moeten eerst betalen anders krijgen ze mij het water niet af, zelfs met geen zeven politieagenten”. Begonnen is hij in 1926. Hij was toen 21 jaar en zag geen toekomst in de landarbeid. Van Steven Bijl, de veerman van Nieuwendijk huurde hij een bootje en van Domeinen een perceeltje water in ´t Haringvliet. Veel bracht de aal niet op, maar het volk op het land kwam toentertijd maar aan twaalf gulden in de week wat een equivalent was van tachtig pond aal en drie stuivers, tot het vangen waarvan Piet Hokke zich best in staat achtte. Het andere jaar voer hij reeds met een eigen schuit en omdat de jonge Pieter er nog een perceeltje bij kon huren zag de toekomst er best uit. Massa’s vis bevolkten destijds de Zuid-Hollandse stromen en hoewel er intensief gevist werd – maar liefst twintig grote schokkers en dertig z.g. botenvissers visten toen tussen Hellevoetsluis en Moerdijk – kwamen ze toch allemaal aan hun trekken. Er waren schokkers welke 2000 pond aal per week aan de kant brachten. Veel dun goed was daar bij maar omdat er geen maat op aal was bracht alles geld op. Een Belgische handelaar , Vercammen uit Antwerpen, was de grootste koopman in die tijd. Als zijn `plat` in zicht kwam, begonnen die vissers die aal te leveren hadden, als bezettenen in de bunnen te roeren. Zij maakten de aal daarmee “slap” waardoor er meer in het grofmazige schepnet van de koopman bleven hangen. Normaal kropen de dunnen hier uit maar als ze half verdoofd waren door het roeren gingen ze mee naar België om verwerkt te worden tot “paling in het groen”. Later werd de aal voornamelijk opgekocht door Kanters uit Moerdijk en Klop uit Willemstad. In 1933 staken de vissers de koppen bij elkaar en kwam men tot stichting van een coöperatieve visafslag welke in Moerdijk gevestigd werd. Een vorm van bijverdienste was in de vooroorlogse jaren het vissen op zeebliek. Dat deden de grote schokkers voornamelijk. In de kuil vingen die enorme hoeveelheden van deze kleine vis welke aan dek met grote bezems van de schubben werd ontdaan. Deze werden verzameld en verkocht aan de paarlemoerindustrie . De ontschubde vis ging weer over boord als voer voor de meeuwen en paling. Dat er zo ontstellend grote massa’s van die zeebliek voorkwamen blijkt uit het feit dat Piet Hokke in de oorlogsjaren, toen de bliek waarde had als consumptie vis, in een week 36 vaten van 200 kg. afleverde aan opkoper de Jager uit Tilburg. Allemaal gevangen met de kleine kuil, een raamnet waarmee men in de stroomgeulen vist. Wij mensen van nu, die blij zijn als er in de rivier nog een voorntje word gevangen, kunnen ons maar moeilijk indenken dat een zeventig jaar geleden nog dolfijnen en bruinvissen door het Hollands Diep dartelden. Man je werd soms bang als je achter Tiengemeten lag te vissen in een stille nacht en er kwamen zo’n school dolfijnen aanzetten in de verte. Dat maakte een leven dat horen en zien verging. Ze sprongen en buitelden door het water en steeds zag je water opspuiten als ze lucht uitlieten door een gat boven in hun kop! ’Het is bijna niet te geloven!! Zeehonden lagen er toen met tientallen op de platen voor Den Bommel. Tot een tijdje na de oorlog zijn ze hier blijven hangen, maar later, toen het water vuiler werd, verdwenen ze ook. Met de zalm was het ook al gauw afgelopen. Na de oorlog heeft Piet er nog een paar gevangen. Die gingen naar Jan Smidt in Rotterdam.In 1969 ving hij nog een schotzalm van acht pond maar dat zal de laatste wel zijn geweest uit zijn vissersloopbaan. Bewogen waren de oorlogsjaren voor Piet Hokke. Grote gevaren heeft hij toen op het water doorstaan. Hij voer eens naar Stad aan het Haringvliet met als passagiers een vrouw en twee kinderen die clandestien haar ouders op Flakkee ging bezoeken. Dat was sper gebied en men had een vergunning nodig om er te komen. Piet, die nooit last had van controle, zag dikwijls kans om mensen mee te nemen. Juist toen hij voorbij de punt van Tiegemeten voer zag hij een bolvormig voorwerp op het water drijven. Het bleek een mijn te zijn boven op zaten voelhoorntjes. Even later zag hij er nog drie en voor ze “Stad” bereikten waren ze er dertien gepasseerd. “Maar ik stond met mijn hart in mijn hand. Een vrouw met twee kinderen aan boord en al dat oorlogstuig om je heen. Elk ogenblik kon je de lucht in vliegen. Maar gelukkig was de vrouw niet bang. “Schipper, we gaan er door”, zei ze. “Ik zit nou eenmaal in de boot en dan varen we ook”. Als een slak ben ik naar huis komen varen, steeds maar zoekend voor de boeg naar mijnen. De andere dag toen ik op weg was naar Ooltgensplaat, kwam ik er 24 tegen en toen ben ik maar een dag gestopt met varen. De Duitsers hebben ze allemaal in de lucht laten vliegen. Veel slachtoffers heeft Piet Hokke in de oorlog geborgen. Het begon al in juni 1940. Toen liep een boot met Belgische krijgsgevangen voor Willemstad op een mijn. Ruim 150 mensen kwamen er om en daarvan heeft hij er acht geborgen. De eerste die hij vond nam in zijn boot maar bij binnenkomst in de haven moest alles ontsmet worden. Daarom nam hij de lijken die hij anderdaags vond mee op sleep achter zijn schouw. In de laatste dagen van 1940 gebeurde er weer een ramp. De klipper van schipper Verwey liep even boven de Numansdorpse rijkshaven op een mijn. Het hele gezin, man, vrouw, dochter van 17, jongen van 8 en een kindje van 9 maanden, kwamen hierbij om. De twee jongste heeft Piet opgevist uit het Vuilgat. “Man je hart breekt als je dat ziet, zo’n kleine jongen en een wurm van nog geen jaar oud. Dat gaat niet in je kleren zitten”. Later heeft Hokke nog een Engelse vlieger opgevist die verdronken was ten zuiden van Tiengemeten. Hij had zijn paraschut nog om en tienduizend frank “vluchtgeld” op zak. Verder vond hij in de oorlog nog een niet te identificeren lijk en in de laatste oorlogswinter een Nederlandse verzetman. Die was aangespoeld met een doorschoten sloep op de Hitsertse kade. Waarschijnlijk doodgeschoten in de omgeving van de Biesbosch en met de stroom mee gevoerd naar Zuid- Beijerland. Het vinden van die gesneuvelde verzetsman heeft waarschijnlijk 12 levens gespaard. Hauptman, dat kwam zo. Een Duitse Hauptman was neergeschoten tijdens een vuurgevecht ergens in een industriegebied. De Duitsers zochten ijverig naar de daders en er werd gedreigd dat er 12 burgers zouden neergeschoten worden indien de daders niet gevonden werden. Toen dat lijk van de verzetsman werd gevonden dachten de Duitsers dat dit de dader van de aanslag was. Dit tot grote opluchting van de Nieuwendijkers. Na de oorlog dregde hij nog een juist verdronken kind van drie jaar op en vond hij in het rietgros van Tiengemeten het lijk van een Belgische schipper…. Het bergen van die stoffelijke overschotten deed Piet Hokke niet graag maar hij achtte het zijn plicht dit te doen. Een mens behoord een christelijke begrafenis te hebben, vind hij en hoewel een innerlijke stem hem wel eens zei een andere kant op te kijken als hij weer wat vreemds zag drijven, deed hij toch steeds wat zijn plichtsgevoel hem voorschreef, hoeveel moeite het hem soms ook kostte. Haven Nieuwendijk, Zuid-Beijerland 1945 In de laatste dagen van de oorlog heeft Piet Hokke ook nog een boot verspeeld. Om te vissen in het inundatiegebied had hij samen met Henk Jongkoen, die als poldermachinist ook een verblijfsvergunning had, een klein houten bootje gebouwd. Dat lag in de haven van Nieuwendijk toen een Duitser, die een tikkeltje aangeschoten was, om vis kwam. Piet zei dat hij niets meer had en toen werd de “Wachtmeister”zo kwaad dat hij een granaat wierp in het schuitje. Er bleef geen spaan meer van over. Gelukkig zat Piet er niet in. Tevoren was hij er ook al best afgekomen. Hij sliep alleen in zijn huisje aan de Nieuwendijk. De huizen in de omgeving waren bezet door de Duitse infanterie van de Hermann Göring divisie. Die hadden stellingen om de huizen en de dijk gebouwd. Op een nacht tussen Kerstmis en Nieuwjaar werd Piet ‘s nachts wakker door hevige vuurschoten uit mitrailleurs en machinepistolen. De Duitsers vuurden als bezetenen en omdat de tegenstanders zich ook niet onbetuigd lieten, de kogels vlogen door het dak, maakte Piet zich zoklein mogelijk in een hoekje van de bedstee. De andere dag vertelde de Duitsers dat de Tommy’s op bezoek geweest waren. Plezier varen ca. 1977 Tot aan de ramp van 1953 was het een rustige tijd voor Hokke. Er werd veel aal gevangen en ook de bot was er nog. Omdat er vraag naar vis was liepen de zaken goed. Het huisje op de dijk kon verbouwd worden en alles leek rozengeur en maneschijn. Tot de ramp kwam van 1953. Het huis werd gespaard maar de schuur op het erf verdween in de golven met al zijn fuiken en kubben. Later toen de dijk verhoogd moest worden werden alle huizen afgebroken en kwam Piet te wonen in de Noorse huisjes naast de stee van Jan van den Burg. Alleen het café van Wout Bijl bleef boven aan de dijk staan. De nieuwe huisjes zijn erg leuk maar met weemoed denk Piet nog aan zijn stulpje op de dijk terug. Aan de tijd dat hij door het achterraam op het water kon kijken, waar de schokkers voeren met lange wimpels in top. Hij kon ze allemaal, de schuiten en de vissers. Thijs de Visser met zijn zoons uit Moerdijk en de jongens van Kanters uit dezelfde plaats, de Nobels uit Nieuw- Beijerland en Thijs de Koning, Jan Zandbergen en Leen Kooyman en al die anderen die hun brood uit het water peurden. “Jong, jonge wat een gezicht was dat, al die schokkers en kubbenvissers en dan gedurende het seizoen nog de fintenvissers uit Woudrichem en Werkendam. Toen was het gezellig op het water. Je hoorde van anderen wat er gevangen werd en ondanks de armoede waren de mensen tevreden. Nou is alles dood. Zelfs kokmeeuwen zie je niet meer. Nee, de tijd van vroeger komt nooit weer !!! Vissen op het Haringvliet, ca.1967 In 1970 is mijn vader gestopt met vissen, daarna heeft mijn vader nog voor zijn pleziergevaren en later hebben wij hem gekregen (ca 1980/ 1985). We hebben er veel plezier van, het is een mooie herinnering. Ik ging vroeger altijd met hem mee als meisje, dat zag je niet zoveel, daar Pa geen zoon had, ik ging altijd graag mee, mijn enige zus hield er niet van . Mijn vader Piet Hokke is overleden in 1996. J. Jelier, ZB 16